Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 756]
| |
meerv. Van op en vaart. De vaart of opstijging in de hoogte: de opvaart (hemelvaart) van Christus. Blanchart zwaaide, in zijne opvaart (met eenen luchtbol), driemaal met zijn vaandel. Het opvaren, de opvaring: de opvaart van die rivier is zeer moeijelijk. |
|