[Oprekenen]
OPREKENEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en rekenen: ik rekende op, heb opgerekend. Optellen: de kosten oprekenen. Ook bezigt men het in den zin van vuur, dat onder de asch ligt, ophalen en van de asch ontdoen, het tegengestelde van inrekenen: reken het vuur eens op. Figuurl. zegt Hooft: een vuur in 't hart voelen oprekenen.. Van hier oprekening.