[Oplossen]
OPLOSSEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en lossen: ik loste op, heb opgelost. Eigenlijk, iets, dat gebonden is, van langzamerhand los maken, ontbinden: eenen knoop oplossen. Figuurl., de deelen van eenig ligchaam scheiden en vloeibaar maken. Zoo lost de Zon het ijs, het water het zout op. Zoo worden, in de scheikunst, de metalen opgelost. Opgelost worden beteekent ook sterven, dewijl in den dood eene ware oplossing der deelen plaats vindt. Van hier beteekent oplossen ook de deelen van een onbekend geheel vinden en aanwijzen: een vraagstuk oplossen, beantwoorden. Een raadsel oplossen, het duistere daarvan duidelijk maken. Eene twijfeling oplossen, wegnemen. Van hier oplossing - oplosbaar, oplosselijk enz.