[Opleiden]
OPLEIDEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en leiden: ik leidde op, heb opgeleid. Opwaarts leiden: het water, door middel van pompen, opleiden. Iemand ten dans opleiden. Figuurl. door vlijtige oefening worden wij opgeleid tot de kennis van vele wetenschappen. Van hier: opleider, opleiding.