[Oplaag]
OPLAAG, z.n., vr., der, of van de oplaag; meerv. oplagen. Boekdrukkers woord, beteekenende het getal van afdrukken eens werks, het welk ter perse gelegd is: dat boek was zoo gezocht, dat ik spoedig tot eene tweede oplaag moest besluiten. De gansche oplaag van dat werk is reeds verkocht. Van op en laag.