[Opklaren]
OPKLAREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en klaren: ik klaarde op, heb en ben opgeklaard. Bedr., ophelderen: een duistere hemel, door eenen gunstigen wind opgeklaard. De wind klaart de betrokkene lucht op. Klaarheid geven aan eene zaak: eene duistere plaats der Schrift opklaren. Maer 'k word