[Ophitsen]
OPHITSEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en hitsen: ik hitste op, heb opgehitst. Honden door aanhitsing nog vuriger maken. Voorts, in sterkere beweging brengen, waardoor de driften tot onedele daden hevigeren togt gevoelen: hoe kunt gij 's menschen bloedt ophissen? Hooft. Zoo gebruikt men het van de driften zelve: maer d' opgehitste twist aen 't gloeien hiel feller aen. Vond. Van die ligchamelijke bewegingen, die door de gaandegemaakte driften veroorzaakt worden: 's volks opgehitste en helsche lasterstem klinkt. Poot. Van hier, in het gemeen, tot laakbare bedrijven sterker aanzetten: Zoo u' Arragonner weer, van bloetdorst opgehitst. Anton. Straks schreeut d'opgehitste schaer van 't graeu. J. de Haes. Tot burgerlijke twist opgehitst. Scriver. Die Prinssen van een bloet in 't blinkend harnas tegens elkander ophitst. G. Brandt. Van hier: ophitser, vr. ophitsster, ophitsing.