[Opgeld]
OPGELD, z.n., o., des opgelds, of van het opgeld; meerv. opgelden, van meer sommen. Dat geld, het welk men boven de waarde van eene muntsoort ontvangt, als men eene betere muntsoort tegen geringere uitwisselt: de hollandsche dukaten doen zeven stuivers opgeld. Ook eene boete van geld boven de verschuldigde som, als die niet op den tijd betaald wordt. De waarde van het bankgeld boven het kasgeld noemt men anders, met een italiaansch woord, agio. - Van op en geld.