[Opfluiten]
OPFLUITEN; onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en fluiten: ik floot op, heb opgefloten. Op eene fluit beginnen te spelen. Huygens neemt het voor vleijende, zachte woordjes geven: hoe staeje mit jou vaer? begint s' hem op te fluyten.