[Openen]
OPENEN, bedr. w., gelijkvl. Ik opende, heb geopend. Open maken, een woord van den deftigen stijl: eene flesch openen, door dezelve te ontkurken; eene deur openen, door dezelve te ontsluiten; eenen brief openen, door denzelven te ontzegelen. Open uwe oogen. Zou zulk een maegt haer wont steets openen? Poot. De loopgraven openen, dezelve door graven maken. Eene ader openen, aderlaten. Hij is geopend, na zijnen dood sneed men zijn lijk op. Den veldtogt openen, dien aanvangen. Voor het openen van de vaart naar Indien. Bog. Hij opent ons benaaude treurtoneelen. G. Brandt. Zoodra de flikkering en 't woeden hunner zwaarden een bloedbad openden. Feitam. De gelederen openen, krijgskundig woord. Oneîg.: iemand zijn hart openen, zijne gedachten bekend maken. Opent mij beide eens uw gemoed. Bidloo. Iemand de oogen openen, hem inzien in iets geven. Dit opende 't gezicht der hooge heerschappijen, dit ontdekte haar het geheim. G. Brandt. Verklaren, uitleggen: de Schrift openen. Van hier: opening, een gat in eene wonde: eene opening maken. Opening van een lijk - van den veldtogt. Eerste onderhandeling: de opening van vrede. Licht, verklaring: ik zal u opening van zaken geven. Van zijn ondervinden oopening te doen. Hooft. Tot opening van deze woorden.
Openen, bij Isidor. offonon, Otfr. en Willer. offenen, angels. openian, hoogd. öffnen, neders. apenen, zw. öpna.