Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 697]
| |
ren afstand, kan ontdekken, als wierde het nader aan ons oog gebragt: hij hadt in zijn tijdt een scherp gezicht, en was zeer opmerkende, waardoor hij op de opdoening der landen en kusten te naauwer lette. G. Brandt. Dit woord wordt dikwijls, in Noordholland, opdoeming uitgesproken, en het onz. w. opdoemen. Dit heeft mij wel eens doen gissen, of opdoening ook afstamde van hetzelfde wortelwoord, waarvan duin, eene zandhoogte, ontstaan is. De m en n worden wel eens verwisseld: luimen wordt in Gron. luinen (loenen) uitgesproken. In het Neders. is nog een woord dunen, opzwellen, bij Kil. duijnen. Ondertusschen blijve dit eene enkele gissing. Kil. heeft dit woord niet: in andere woordenboeken heb ik het ook vergeefs gezocht. Bij S. van Til leest men: de grootste heerlijkheid, die een gedicht doet opdoemen, en aller agting weerdig maakt, is enz. |
|