[Opboden]
OPBODEN, (naar den Gelders. tongval, opbaden), bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en boden ik boodde op, heb opgebood. Op de Veluw zegt men: een pand opbaden, dat is, openlijk aankondigen, dat hetzelve, ingevolge het landregt, zal geveild worden. Van hier: opboding (opbading). Van op en bod, van bieden, aankondigen, bekend maken.