[Opbanen]
OPBANEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en banen: ik baande op, heb opgebaand. Waar voorheen eene baan geweest is, doch die, door eenig beletsel, niet meer gangbaar is, aldaar dezelve weder opruimen: den weg door duin opbanen. Vond. Den kunstweg op te banen, die gansch verwildert was. J.B. Wellekens.