ghij andere lieden oordeelt. Doresl. Wie zijt gij, die eenen anderen oordeelt? Bybelv. Thands nemen wij het onz., met hebben: ik oordeel, dat die zaak eerst moet gedaan worden. Onpartijdig oordeelen. Gewoonlijk drukt men het voorwerp met over en van uit: verkeerd over eene zaak oordeelen. Wat zal men daarvan oordeelen? Van hier: oordeelaar (oordeeler). Voor het naamw. oordeeling gebruikt men de onbep. wijze: het roekeloos oordeelen kwam hem dier te staan.
Dit zeer oude woord luidt bij de oudste schrijvers urdeilan, urteilan, ardeilan, irdeilan, irteilen, erteilen, hoogd. urtheilen, neders. ordelen, zw. ordela. In de oude aleman. geloofsbelijd. bij Goldast leest men, naar Adel.: ich geloub in dannan kunftig an dem iungesten Tag ertailen viber lebend unt viber tot. Uit alles blijkt, dat oor niet anders dan het voorz. er, ver is, en oordeelen zoo veel is als verdeelen, dat is onderscheiden, beslissen.