[Oorbiedig]
OORBIEDIG, (bij Kil. oorbodig), bijv. n. en bijw., oorbiediger, oorbiedigst. Eigenlijk, die het oor biedt, van hier gezeggelijk, gehoorzaam, gewillig: om oorbiedigh krijsvolk genoeg in te laaten. Hooft. Und de hantdediger oirbuedigh were te scheijden. Landr. v. Vel. Zoo komt het voor in het gewone Formulier der Klagtverborging in het Vel. Regt: sijnde oorbiedig juramento in litem te verklaeren.