Onder 't vlijtig hooren, hing zijn geslepen tong de Rijkstadt op bij d' ooren. J. Brandt. In de ooren klinken: gene stem op den schouburg klinkt hem zoo aangenaam in d' oren. Vollenh. De maer klinkt ons in d' ooren. Versteeg. Iets met het oor vangen: wanneer ze Godts geheimenissen met onbestorven oor vangt uit uw' wijzen mont. Moon. Ter ooren komen: dit zal den erfnakomeling ter ooren komen, aan hem verhaald worden. Poot. Ter ooren nemen: neem, Isrels Herder! neem ter ooren. Psalmb. Oneig., een handvatsel: het oor van eene kan - eene monde. Een pot met twee ooren. Oor, of ooren van het geschut. Vouw in een boek: sla er een oor in.
Gelijk oog, zoo is oor, eertijds, ook vrouwel. geweest: die so geirne biedest d' oor. Marnix. Hij weckt mij de oore. Bybelv. Van hier: oorig, die groote ooren heeft; doch in zamenst.: 't ruijmoorigste gediert. Huygens. Zamenst.: beeroor, domoor, druiloor enz. Voorts: oorbag (oorbagge), oorbiecht, oorblaasster, oorblazen, oorblazer, vleijer, achterklapper, oorblazing, oorgat, oorgetuige, oorgezwel, oorhanger, of oorhangsel, oorbag, oorijzer, oorklink, een slag aan de ooren, oorkussen, oorlapje, oorlel, oorlepel, ooreloos bij Huygens, oorpaarl, oorpeuluw, oorpijn, oorpijp, gehoorbuis, oorpijpje, een spuitje, oorrand, oorring, oorsieraad, oorsmeer, oorspuitje, oorsteken, oorblazen, bij Kil. en M. Stoke: verraders, smekers, oerstekers, runers, bij Kil. ruijnen, oorruijnen, in aurem mussitare - oorblazerij, bij P. Rabus, - oortipje, oortuiten, oortuiter, oortuiting, oorveeg, een klap, oorvinger, de
pink, oorwas, oorsmeer, oorworm: hij ziet zoo vriendelijk als een oorworm.
Oor, bij Isid. oro, Ker. ora, Otfr. or, Tat. hora, hoogd. ohr, neders. oor, angels. eare, eng. ear, deen. öre, zw. oera, ijsl. eijra, lat. auris, fr. oreille, ital. orecchio, spaan. oreja. Andere talen hebben voor de r de naverwante s, als het oude goth. auso, lett. ausis, het oude lat. ausis, gr. ους, hebr. אֶׂזן. Andere hebben eene keelletter, als het pool. uccho, krain. uhu.