[Oonen]
OONEN, onz. w., gelijkvl. Ik oonde, heb geoond. Een woord, dat, in Noordholland, gebruikt wordt van het schaapvee en varkens, als zij jongen werpen: het schaap moet oonen. De zeug heeft nog niet geoond. Het is hetzelfde woord als het eng. to ean, lammeren werpen. Het is mogelijk, met ooi, oïs, uit eene bron: of het moest een woord van den klank gevormd wezen, gelijk oon bij de Hebr. een treurend geluid uitdrukt; als zage het op de smerten, welke somtijds eene ooi onder het oonen doorstaat.