[Onzoet]
ONZOET, bijv. n. en bijw., onzoeter, onzoetst. Niet zoet; doch meest oneigenlijk: een onzoet geluid. Een onzoet antwoord. Iemand iets onzoet onder den neus wrijven. Eene onzoete bejegening.
Ende bonden hem sine voete
Ondert paert wel onsoete. M. St.
Van on en zoet.