[Onzinnig]
ONZINNIG, bijv. n. en bijw., onzinniger, onzinnigst. Woest, uitzinnig, krankzinnig: een onzinnige hoop. Bij Cats ook ongezinnig: ongezinnigh bloet, dat zeer snel en ongeregeld loopt. Van on en zinnig. Van hier: onzinnigheid, onzinniglijk. Zie ig.