[Onwetend]
ONWETEND (oudt. ook onwetig onwustig,) bijv. n. en bijw. onwetender, onwetendst. Dom, onkundig; ook onbewust; voorts zonder kennis of achterdocht. Van on en wetend. Van hier: onwetendheid, oul. onwetenschap: in den tijt onser onwetenschap. D.P. Enchirid; ook bij Westerbaan. Het bijw. onwetens is ook in gebruik: dat is onwetens gedaan. Voorts: onweteling, bij J. de Brune.