[Onwederstaanbaar]
ONWEDERSTAANBAAR, bijv. n. en bijw., onwederstaanbaarder, onwederstaanbaarst. Het welk men niet wederstaan kan: wiens onweerstaenbre tant enz. Poot. Van on en wederstaanbaar. Van hier: onwederstaanbaarheid. Zie baar. Ook: onwederstaanlijk (onweerstaanlijk) onwederstandelijk: met schier onweerstandelijke kracht. Hooft.