[Onvlaat]
ONVLAAT, z.n., m., des onvlaats, of van den onvlaat; meerv. onvlaten. Een geheel verouderd woord; het hoogd. unflath. Kil. en Meyer verklaren het door vuilheid, morsigheid, slordigheid, schandelijkheid; oneig. is het een boef, guit. Zoo ook onvlatig. On schijnt eene verstorking aan te duiden, en vlaat moet drek, vuilnis beduid hebben. Adelung beroept zich op het wend. bloto, ploto, drek. In de dagelijksche taal,