[Onverzadelijk]
ONVERZADELIJK (bij Hoogvl. onverzaadbaar), bijv. n. en bijw., onverzadelijker, onverzadelijkst. Die, of dat niet te verzadigen is. Van on en verzadelijk. Zie lijk. Voorts: onverzaadzaam. Vond. - Onverzadig: uit weetlust onverzaedigh Vond.