[Ontzaken]
ONTZAKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en zaken, dat buiten zamenst. niet voorkomt: ik ontzaakte, heb ontzaakt. Sterk ontkennen. Misschien komt het van ont en zeggen, hoogd. entsagen, neders. versäken, waarvan wij ook verzaken hebben. Van hier: ontzaking.