[Ontworden]
ONTWORDEN, onz. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en worden: ik ontwerd, ben ontworden. Veroud. w., het tegendeel van worden:
Mij dunkt, ik wil met grooter vlijt,
Dat ik geworden ben, ontworden. Lodenst.
Vond. gebruikt het voor los worden van iets, zoo dat wij het afstaan: uw zelven dan ontword. Iets ontstaan, van iets afstaan heet bij Notk. entweren, in het Neders. entwerden.