[Ontwaken]
ONTWAKEN, onz. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en waken: ik ontwaakte, ben ontwaakt. Wakker worden: door dat gestommel ontwaakte ik. Oneig., tot nadenking gebragt worden: doe ons ontwaken uit deze zwijmelingen. Overz. v. Herv. Werkzaam worden; in welken zin het in de Overz. van den Byb. meer dan eens voorkomt: hij is ontwaeckt uit sijne heijlige wooninge. Ik voel zijn hulp ontwaken. H. Schim. De Overz. van Herv. gebruikt het ook bedr., in den zin van tot nadenking brengen: ontwaek ons. In het Opperd. komt het ook voor wakker maken voor. Ons onz. w. luidt reeds bij Otfr. yruuachen, iruuachen.