[Ontveiligen]
ONTVEILIGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en veiligen: ik ontveiligde, heb ontveiligd. Onveilig maken, vorige veiligheid ontnemen: om ons de vrije haven t'ontveiligen. Antonid. Hoe het everzwijn den cijpresdragenden Eritmant ontveiligde. Vond. Het plondernest Algier ontveiligt mijn' hobbelende wegen. De Deck. Wanneer 't moedwillig volk dit rijk ontveiligde. G. Bidloo. Van hier: ontveiliging.