[Onttafelen]
ONTTAFELEN, veroud. bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en tafelen: ik onttafelde, heb onttafeld. Door eene valsche rekening ontnemen. Oudaan gebruikt het in het gemeen voor ontnemen: was 't niet genoeg, dat gij mijn Zoon zijn errefrijk zoo schalck onttafeld hebt?