[Ontstrammen]
ONTSTRAMMEN, onz. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en strammen, dat buiten gebruik is: ik ontstramde, ben ontstramd. Bij L. Meyer vindt men dit verouderd woord, die het door vlug worden, de stramheid afleggen, verklaart. C. Huygens gebruikt het: leert ontstrammen, eer ghij loopt.