[Ontsluimeren]
ONTSLUIMEREN, onz. w., gelijkvl Van het onscheidb. voorz. ont en sluimeren: ik ontsluimerde, ben ontsluimerd. In sluimering vallen: zoo dat hij t' elcke mael ontsluimert en ontwaeckt. De Deck. In den verhevenen stijl voor ontslapen, sterven: ontsluimerde zaal'gen, met werken der liefde bekranst!