[Ontschroeven]
ONTSCHROEVEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en schroeven: ik ontschroefde, heb ontschroefd. Los schroeven. Oneig.: dees schepterdiefsche vrijheitsprang ontschroeven. Poot. Zij ontschroeven de harde perssingen van een benauwt herte. De Brune. De opwel van mijn ramp ontschroeft de herssenen. G. Bidloo. Kittelachtige voorwerpen, die ons ontschroeven enz. De Brune. Dat zij de vastigheijd van haer ziel ontschroeven. Dezelfde.