[Ontplukken]
ONTPLUKKEN (ontplokken), bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en plukken: ik ontplukte, heb ontplukt. Door plukken wegnemen: den vogel al 't gepluimt ontplukken met den bek. Moon. Laet u al den zeeoegst niet ontplucken. De Deck.