[Ontnaturen]
ONTNATUREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en naturen: ik ontnatuurde, heb ontnatuurd. Voor dit veroud. w. zeide men voorheen ook onnaturen, van aard en natuur berooven: en onnaturen 't heijl van d' heijlighe natuure. Rodenb.