[Ontmoedigen]
ONTMOEDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en moedigen: ik ontmoedigde, heb ontmoedigd. Den moed ontnemen: d' Othonianen werden verwonnen: niet ontmoedight nochtans. Hooft. Onder het ontmoedigend denkbeeld. Frantzen.