[Ontmoederen]
ONTMOEDEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en moederen, dat niet in gebruik is: ik ontmoederde, heb ontmoederd. Van de moeder berooven: warom sijn kindren so diep een wonde, dus ontmoederd, mosten dragen. van Blankenburg. Bij Kil. vindt men het ook.