Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 553]
| |
zal ontlijven. Houwaart. Bij zijn ontlijven. J. Petraeus. Hoorende, dat gaen zoud' op een ontlijven. Van Mand. Reeds bij M. St.: hi ontlijfde Heeren ende knechte. Van hier ontlijving. Men behoort dit woord, ondertusschen, niet van lijf, ligchaam, maar van lijf, dat, oudtijds, leven beteekende, af te leiden; zoodat het eigenlijk is, gelijk wij nog zeggen: uit den lijve rukken, niet meer bij den lijve zijn. Hier staat lijf voor leven, het eng. life. M. St. gebruikt, het woord lijf, zonder twijfel, in den zin van leven:
Die Diederik is geheten bleven
Ende ende salichlike sijn lijf.
Zoo ook elders: 't Graefschap regierde na dien,
Die was sijn Broeder, na sijn lijf.
|
|