[Ontlijsten]
ONTLIJSTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en lijsten: ik ontlijstte, heb ontlijst. Uit de lijst doen: eene schilderij ontlijsten. Huygens gebruikt het oneig.: een sprekend Tafereel van die hem heeft gesonden, en weder t'eener sprongh ontlijst. Van hier: ontlijsting.