Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Ontlijden] ONTLIJDEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en lijden: ik ontleed, heb ontleden. Veroud. w., dat van lijden bevrijden beteekent: help Israël ontlijden. C. Huyg. Vorige Volgende