[Ontlezen]
ONTLEZEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en lezen: ik ontlas, heb ontlezen. Melis Stoke gebruikt dit woord in den zin van, door geschrevene boeken te lezen, iemand van iets berooven:
Daer bi ne hevet hi niet verloren
Di ne wort ontlesen no ontsonghen.
Dat is; al leest men van hem schotschriften en zingt van hem scheldliedjes, daardoor nogtans, verliest zijne deugd hare waarde, en hij zijnen roem niet. Dit werkw. gebruikt Huygens in den zin van door lezen afzien en afhandig maken: sij 'n hebben God de konst niet recht ontlesen.