[Onthouden]
ONTHOUDEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en houden: ik onthield, heb onthouden. Dit woord wordt op meer dan eene wijs gebruikt. 1). Het beduidt in zich houden, als een bedr. werkwoord, en wel, vooreerst, in eene ruimte insluiten, opsluiten, bewaren: gij onthieldet de lijcken heijmelick in uwen huijsen. Doresl. Ten tweede, in het geheugen opsluiten: wie kan al die lessen onthouden? Als een wederk. werkwoord, voor eene poos zijn verblijf houden: in 't lant, daer zich 't Gewelt onthoudt. Poot. Uw koning, die nu ter goeder uur zich in de Stad onthoudt. J. de Haes. Ont heeft hier de beteekenis van in. 2) Bewaren, ondersteunen, onderhouden: die wart ontholden van sijnen vrienden, die hem gaven sijne behoefte. J. van der Beke. Ik ligge, ende slape, ende ontwaake: want de Heere onthoudt mij. Doresl. Zoo ook het naamw. onthouder: die Pelgrijmme vijnden daerin horen onthouder. Guld. Throen. 3) Terug houden, als een bedr. werkwoord: ik zal mijnen arbeider nimmer zijnen loon onthouden. Als een wederk. werkw.: zich van de wellusten onthouden. Zich bedwingen, zijne driften in dwang houden: ik konde mij van lagchen niet onthouden. Ik zwijge wel, en-