Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 535]
| |
ik ontheisterde, heb ontheisterd. Dit woord wordt bij Kiliaan niet gevonden. Halma verklaart het door plagen, kwellen, plunderen, knevelen; L. Meyer door verwoesten. In de beteekenis van knevelen, verwoesten gebruikt het Antonides, bij wien men lantontheisterij vindt; en: ontheisterende met een zaemgedrieschten hoop. In soortgelijken zin zegt hij elders: de boom ontwortelt en ontheistert van zijn looten. En N.V. Poelgeest zegt: hem te hoeden voor ontheijsterende plaagen. M.L. gebruikt het in eenen zin van orde, magt en luister berooven: 't Geknakt bestier van Davidsraad
Ontheisterd door veranderingen
In Priesterschap en Troongezach.
In eenen, daarvan weinig verschillenden, zin spreekt diezelfde schrijver van den Hollandschen Tuin, van binnen met veele distelen en doornen ontheisterd. De Overzetter van J. Hervey schijnt het in soortgelijke beteekenis te nemen, zeggende: het heele redelijk gestel was ontheisterd, uit het gelid, ja gebroken, dat is, zonder orde en schoonheid. N. Versteeg gebruikt het ook voor wanorde verwekken, ontstellen: 't gezicht van al dit volk ontheisterd al zijn zinnen. Voor ontstellen, bedaardheid en rust ontnemen, gebruikt het Poot: als 't lot mijn' boezem had ontheistert. En G. Bidloo: de gloet van vloot en daken ontheisterde 't gemoed zoo vinnig, dat de moet geen hoopen overbleef. Van hier: ontheisterij, ontheistering. Het is moeijelijk den oorsprong en de eerste beteekenis dezes woords te bepalen. In de gissing, door L. Meyer voorgestaan, als ware het voor ontheitsteren, ontheetsteren, de hette of hitte wegnemen, vind ik te veel ongegrondheid. In Groningen heeft men een woord heister, heisterkaar, dat van een jong meisje gebruikt wordt, dat zich als een wilde, woeste jongen gedraagt. Of dit woord met ons werkwoord eene bron hebbe; of het met heester, heister, vermaagschapt zij; of het uit het hoogd. heiter, helder, ontstaan zij, als zeidet gij entheitern, ontheiteren, ontheisteren, durf ik niet bepalen. Zoo dit laatste, waartoe ik het meest overhel, gegrond ware, dan konde men zich beroepen op het oude heideren, dat bij Kil. voorkomt, in de beteekenis van helder worden, weerlichten. Zoo zoude dan de eerste beteekenis die van he benemen van helderheid, glans en luister zijn. Uit | |
[pagina 536]
| |
die bron laten zich ook gemakkelijk al de, hierboven gemelde. beteekenissen asleiden: helderheid benemen; van luister, sieraad, orde en schoonheid berooven; voorts verwoesten, plonderen. |
|