[Ontgraven]
ONTGRAVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en graven: ik ontgroef, heb ontgraven. Door graven wegnemen: eer hi den vader dede ontgraven. M. St. Een deel ontgraven slijcks voor 't oppergoed te keuren. De Deck. Van hier: ontgraving: schotontgraving. De Deck.