[Ontetten]
ONTETTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en etten: ik ontette, heb ontet. Een woord, dat in het Ommelander Landregt voorkomt, in den zin van de landen van de atting voor het vee ontblooten. Het komt van ont en etten, dat is eten. Van dit etten, is etting, atting, dat, in het Landr. van Zutph. en van de Veluwe, mondkost voor vee beteekent. Van hier: eetland, attingland, in het Oml. Landr. Bij Kil. is aes, voor spijs (waarvan magenaas in het Landr. v. Zutph.), en aet, aetmael, ons etmaal.