[Onterven]
ONTERVEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en erven: ik onterfde, heb onterfd. Dit woord wordt gebruikt van iemand, die erfgenamen nalaat, welke hij van de erfenis versteekt: eenen verkwistenden zoon onterven. Dit woord had in vorige tijden, toen het maken van uiterste willen nog niet in gebruik was, of minder algemeen in zwang ging, eene ardere beteekenis. Het beduidde iemand, geregtelijker wijs, uit het wettige bezit, het eigendom en de beheering van goederen zetten. Zoo wordt het genomen, in eene Verklaring wegens de landscheiding tusschen Brab. en Holland, van 2. Nov. 1383: voort tughede hij, dat men altoes die goede te Zonzel geerft ende onderft heeft enz. Ook gaf het te kennen het regt tot iets, bij plegtige erkentenis, voor zich zelven afstaan en aan eenen anderen opdragen. In dien zin komt het voor, in de Overdragt van de Landen, d. 12. Apr. 1433, door Jakoba v. Bey-