[Ontboezemen]
ONTBOEZEMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en boezemen, dat niet in gebruik is: ik ontboezemde, heb ontboezemd. Eigenlijk uit den boezem met moeite voortbrengen. Men gebruikt het oneigenlijk voor uit het hart opbrengen. Van hier: ontboezeming: zonder de ontboezeming van deezen hartlijken wensch. Frantzen.