[Ontboeijen]
ONTBOEIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en boeijen: ik ontboeide, heb ontboeid. De boeijen ontsluiten: ontboeit den jongeling. Hoogvl. Andromeda, ontboeit door Perseus. Vond. Help d' onschult bevrijden en ontboeijen. Poot. Oneig.: de winter is ontboeit. Vond. Die door den dood van deze aarde ontboeid zijn. Sels. Die ons ontboeit en veiligh leidt op gladgebaende wegen. H. Schim. Van hier: ontboeijing.