[Ons]
ONS, een bezittelijk voornaamwoord, hebbende zijne betrekking op meer personen zonder onderscheid van geslacht, als zij van zich zelven tot anderen spreken. Ons huis, onze stal, onze woning; onze huizen - stallen - woningen. Hieruit blijkt, dat ons bij woorden van het onz. gesl. in het enkelv., onze bij manl. en vrouwl. naamw., in beide getallen, gebruikt wordt. Zie verder Inl., bl. 116-119. Men plaatst het voorts, gelijk alle bezittelijke voornaamw., voor het naamw. Hiervan is uitgezonderd het eene Vader onze, zoo als dit, in de dagelijksche taal, wel voorkomt: bid nog een vader onze. En dit is nog een overblijfsel eener slaafsche vertaling van het lat. Pater noster. Bij Otfr. vindt men dat reeds: vater unsir, bij Notk. fater unser, bij Tatian. fater unser. Ondertusschen plaatst men onze, ons, ook achteraan, met uitlating van het naamwoord; en wel op tweederlei wijs. Zonder lidwoord: dat goed is ons. Weet gij dat Ramoth in Gilead onse is? Bybelv. Onse lippen zijn onse. Bybelv. Met het lidwoord de