[Ons]
ONS, een verbogen naamval, in het meerv. van het persoonlijke voornaamwoord ik. Men stelt het in den tweeden, derden en vierden naamval: een van ons. Hiervoor is onzer ook gebruikelijk: de mensche is geworden als onser een. Bybelv. Wees onzer gedachtig. Hij heeft het ons niet verholen. Hij sprak met ons. Hij zeide aan ons. Gij zult ons niet bedriegen. Men heeft het, eertijds, ook in den eersten naamval gebezigd, zoo als uit den verbogenen tweeden naamval blijkt. Bij Ulphil. komt uns nog in plaats van wij voor. Dit voornaamwoord neemt ook nog andere bijv. naamw. achter zich: met ons allen maakten wij een getal uit van zes en twintig. Voor ons beiden. Met ons zessen. Men stelt het ook met waart, of waarts, te zamen: die laet zich t' onswaert trekken. Poot. Dit oude voornaamwoord luidt reeds bij Ker. uns, Otfr. uns, Ulph. uns, hoogd. uns, angels. en eng. us, ijsl. osz, zw. osz, noorw. os, deen. os, schotl. ws. Het is zeer waarschijnlijk, dat het met en, het oude und, unde, onder, het lat. inter en nos vermaagschapt is; het geeft toch eene verbinding van personen, mij en anderen, te kennen.