[Onorde]
ONORDE, z.n., vr., der, of van de onorde; zonder meerv. Die stand, waarin niets op zijne regte plaats is, maar alles als een bajert door elkander staat, wanorde: schoon 't heelal in d'eeste onorde mogt verkeren. P. Schim. Kon 't nieugeschapen licht de woeste onorde ontdekken. H. Schim. Als oft haar ooit in den zinne gekoomen waar,