[Onleerlijk]
ONLEERLIJK, bijv. n. en bijw., onleerlijker, onleerlijkst. Dat niet geleerd kan worden; ook, dat niet tot leering strekt. Zoo zegt Hooft: het kan geenszins onleerlijk schijnen. Van on en leerlijk. Voorts: onleerzaam, die niet leeren kan; onleerzaamheid.